Voor de krant Nieuw-Volendam schreef ik enkele verhalen in de rubriek ‘De Straat en z’n verhaal’. Door het schrijven daarvan leer je meer over de ontstaansgeschiedenis van een bepaalde straat of laan en de eventuele persoon waar deze aan vernoemd is. Sinds ik in Utrecht woon, wil ik ook graag meer te weten komen over onderdelen van de stad. Een daarvan is een park dat ik geregeld met plezier bezoek. Vandaar dat ik er op deze plaats over wil schrijven.
In Utrecht-Oost springt het alom bekende Wilhelminapark natuurlijk het meest in het oog en dat is terecht. Het is een van de mooiste parken die ik ooit gezien heb en het ontwerp ervan is prachtig. Daarnaast staan er tal van heel oude bomen en vind ik de vijver met fontein een bezienswaardigheid. Het is een luxe om zo’n mooi park in de buurt te hebben. Bijvoorbeeld studenten maken daar dan ook gretig gebruik van door er te sporten, te picknicken of gewoon te zitten.
Toch is er in de buurt een park dat misschien een nog wel grotere liefde van mij is. Waarschijnlijk vanwege de rust die er hangt, er recreëren minder mensen, en de Kromme Rijn die erdoorheen stroomt. Ja, ik heb het over het Utrechtse Krommerijnpark. Ooit was de genoemde rivier de belangrijkste aftakking van de Rijn en liep tot aan de Noordzee. Waarschijnlijk is deze al tienduizend jaar voor Christus ontstaan. Sindsdien is de loop ervan verschillende keren verlegd. In het jaar 1022 is de Kromme Rijn afgedamd bij Wijk bij Duurstede. Vanaf dat moment was de stroom geen afvoerkanaal van Rijnwater meer. Over de historie ervan is nog veel meer informatie te vinden.
Het is nauwelijks voorstelbaar dat deze rivier toen honderd meter breed was. Daarvan is nu slechts nog een smalle, maar vaak toch flink stromende waterweg over. Er wordt veel gebruik van gemaakt door de pleziervaart, kanovaarders en de laatste jaren mensen met een subboard. Het park waar deze doorheen stroomt, is op verschillende manieren fraai gemaakt. Bijvoorbeeld door de openbare kunst die er is tentoongesteld. Zo is er onder meer ruimte voor het werk van Petrus Slegers en het beeld ‘De Wonderbaarlijke Visvangst’ van Frans Gast.
Nijntje
Tevens staan er bankjes die als eerbetoon dienen voor twee grote Utrechters uit het verleden. Het gaat om een door Gerrit Rietveld ontworpen zitplaats en een voor de wereldberoemde tekenaar Dick Bruna. Het laatstgenoemde werk plaatste men in 2019 en is geconstrueerd door kunstenaar Brigida Almeida. Bruna zat zelf vaak op een bankje op deze plaats, waardoor men op het idee kwam om er een voor hem te ontwerpen. Er is een afbeelding van Nijntje op aangebracht en het volgende gedicht: ‘Soms zie ik in mijn dromen, dat de hemel ook, zo’n bankje heeft, en dat Nijn aan Dick een kusje geeft, als zij boven is gekomen’. Bijzonder dat dit soort historische figuren blijkbaar ook al de schoonheid van het park inzagen.
Om terug te komen op Rietveld. Aan het Krommerijnpark staan tevens twee fraaie door hem ontworpen woningen. De stijl van de grote architect is daar onmiskenbaar in te zien. Deze huizen staan in het vooroorlogse deel van de Krommerijnwijk met ruime villa’s. Aan de overkant van het water staan de naoorlogse flats. Ze werden gebouwd in een tijd waarin spaarzaamheid belangrijk was. Ondanks dat vind ik deze appartementen-complexen zeker niet misstaan in het gebied. Ze staan een bepaald tijdsbeeld voor en passen er wat mij betreft goed bij. Ondertussen draagt ‘Stichting Krommerijnpark’ voortdurend zorg voor het schone groene stadsdeel.
Dichter Kees du Gardijn wist in zijn onderstaande prachtige gedicht treffende woorden te vinden voor de Kromme Rijn:
Tot auto’s en treinen verschenen
jaagden langs zijn oevers mens en paard
menig vaartuig door zijn waterstroom;
zij staken diep, want zwaar beladen
met voor de stad het nodige goed.
De Kromme Rijn stroomt nu dromerig
door het uitgestrekte vlakke land
van akkers, weiden en bossages
begeleid door kwetterende vogels
en babbelend gewandel van publiek.
Dan schrikt hij op vanuit zijn dromen,
de stad is nabij en hij stroomt nu,
hoewel verborgen voor zijn oog,
onder langs de rand van lawaai
die, o ironie, auto-snel-weg heet.
Niettemin nog immer ingetogen
onderkruist hij in halve duisternis
het staand of stromend autogeweld
en spiegelen hoog gesteven torens
zich in zijn licht gegolfd oppervlak.
Maar uiteindelijk verliest hij zich
in Utrechts stedelijke wateren
in het gareel van oude werven
omlijst door de deken van gepraat
van consumerend horecapubliek.